Het sprookje van Joris en de Draak dient als achtergrondverhaal voor de bijbehorende attractie.

Het verhaal achter de attractie is een strijd tegen de beroemde draak uit de dertiende eeuwse Legenda Aruea waarin Joris van Capadocië de heldenrol vervult. De Efteling maakte een eigen bewerking op het verhaal, geschreven door Gerrie van Dongen en Ad Grooten. De oorspronkelijk door de Efteling verspreide versie staat hieronder.

Het Eftelingverhaal is een olijke variatie op de bekende sage van Sint Joris en de Draak, een legende waarvan de oorsprong zich vertakt in allerlei richtingen, zoals geschriften uit het elfde eeuwse Cappadocië, de Legenda aurea uit de dertiende eeuw, en een oud en obscuur gedicht ("Sint Joris, die was kloek van zeden / Reed de draak kloekmoedig tegen"). In en rondom de attractie zijn allerlei verwijzingen naar het verhaal achter Joris en de Draak te vinden.

In oktober 2015 verscheen dit verhaal in boekvorm als het 13e deel van de reeks Efteling Gouden Boekjes (en in die vorm werd het ook opgenomen in De Efteling Sprookjes Omnibus uit 2022). Dezelfde tekst werd wat ingekort om opgenomen te worden in het sprookjesboek En ze leven nog lang en gelukkig (2019), voorzien van illustraties door Karel Willemen.

Verfilming

Het verhaal werd in tekst-vorm aan media overhandigd maar is het meest uitgebreid te zien in de verfilming onder de titel Het Sprookje van Joris en de Draak.

Joris en de Draak

Er was eens een klein koninkrijk dat volledig in de ban was van een draak. Niet zomaar een draak, nee, een verschrikkelijk monster, dat vuur kon spuwen. Hij leefde in een stinkend moeras, waar hij grote gouden drakeneieren bewaakte.

Het gigantische beest deed niemand kwaad, zolang hij maar genoeg te eten kreeg. En hij was kieskeurig. Hij eiste dat de koning hem elke dag twee verse schapen liet brengen om op te peuzelen. Zo kwam het dat de koning iedere ochtend iemand naar het moeras stuurde, om de draak tevreden te stellen met een paar schapen. Het ging al jaren zo door en de koning van het land dacht: zolang de draak schapen eet in plaats van mensen, mogen we niet mopperen.

Helaas, op een dag kwam de raadsman van de koning in paniek binnenrennen. ‘Majesteit, majesteit! Ik breng slecht nieuws!’ ‘Ga eerst eens rustig zitten,’ zei de koning kalm, ‘en zeg me wat er aan de hand is.’ ‘O, majesteit, het is verschrikkelijk!’ riep de raadsman opgewonden. ‘Alle schapen zijn op!’ ‘Alle schapen zijn op?’ herhaalde de koning verbaasd. ‘Het is zoals ik het zeg, majesteit! Er is in het hele land geen schaap meer te vinden. U weet wat dat betekent. De draak wordt woest als hij zijn dagelijkse portie schaap niet krijgt!’ ‘O jee, wat nu te doen?’ zei de koning. ‘In elk geval moeten we het hem gaan vertellen.’

En daar ging de dappere koning. Met een angstig bibberende raadsman in zijn kielzog trok hij het woud in, waar een kronkelend pad hen uiteindelijk bij het zompige moeras bracht. Tussen de nevelslierten door zagen ze vaag de glinstering van een paar gouden eieren.

Op een kleine houten brug stonden ze plotseling stil, toen een afgrijselijk geluid hen verwelkomde. ‘WRAAAAH!’ brulde de draak, die voor hen opdoemde vanuit de nevel. ‘Daar hebben we de koning zelf! Wrahaha!’ Hij sprong vooruit en sloeg met zijn machtige staart zo hard in het water dat er een vloedgolf ontstond. De hoge golf wierp de koning en zijn raadsman tegen de vlakte. Daar lagen ze, drijfnat, en de draak lachte: ‘Wrahaha! Ik ben de heerser van het water!’

De koning krabbelde als eerste overeind, zette zijn kroon recht en wrong zijn baard uit. ‘Hum, eh… inderdaad, erg indrukwekkend, waarde draak,’ zei hij. ‘Dat dacht ik ook!’ brulde de draak trots. ‘En ik ben ook de heerser van het vuur!’ Hij voegde de daad bij het woord en de vlammen spoten meters ver uit zijn bek. WHOESJ! De houten brug stond onmiddellijk in lichterlaaie.

‘Help!’ riep de raadsman en in paniek sprong hij in het water. Het vuur greep snel om zich heen en ook de koning kon ternauwernood van het bruggetje springen, anders was hij vast en zeker verbrand! Ze stonden tot hun middel in de drassige poel en keken toe hoe de draak het vuur doofde met een enorme plens water.

‘WRAHAHA!’ lachte hij. ‘Dat was leuk! Maar wat brengt jou eigenlijk hier, beste koning?’ ‘Het zit zo…,’ begon de koning zo kalm mogelijk, ‘zoals u weet laat ik u elke dag twee schapen bezorgen. Maar…’ De koning aarzelde even en haalde diep adem. Toen bekende hij: ‘De schapen zijn op.’ ‘Dat is niet zo mooi, koning,’ zei de draak, ‘dan zal ik jou en je vriendje moeten opeten! Wrahaha!’ De raadsman verschool zich bibberend van schrik achter de koning, maar die zei moedig: ‘Dat zou u kunnen doen, maar wie gaat er dan voor zorgen dat u elke dag te eten krijgt?’ ‘Ach, koning… ik maakte maar een grapje,’ zei de draak op z’n liefste toon en de raadsman keek meteen opgelucht. ‘Oude kerels als jullie zijn trouwens veel te taai… maar weet je wat?’ De draak keek opeens weer heel gemeen. ‘Bezorg mij voortaan elke ochtend een jong meisje als ontbijt! Wrahaha! Héérlijk!’

De koning en zijn raadsman waren geschokt. ‘Een… een… jong meisje?!’ stotterde de koning verbijsterd. ‘Ik kan u verse vis laten brengen of heerlijke hammetjes. Mijn kok kan dagelijks een maaltijd voor u bereiden met pittige pepers en het fijnste fruit.’ De koning noemde nog meer lekkere dingen op om de draak op andere gedachten te brengen. ‘Nee, koninkje… een lekker mals meisje moet het zijn… elke dag één! En anders zwaait er wat!’ brulde de draak woest. Hij draaide zich om en met een verschrikkelijke zwieper van zijn staart slingerde hij de twee mannen het moeras uit. Kletsnat en verfomfaaid keerden ze wat later terug op het kasteel. ‘Roep de bevolking bij elkaar,’ zei de koning. ‘Ik heb iets zeer belangrijks mede te delen.’

Niet veel later stonden er honderden mensen op de binnenplaats van het kasteel. De koning sprak hen ferm toe: ‘Beste mensen! Nu de draak al onze schapen heeft opgegeten, wil hij niets anders dan elke dag een van onze meisjes als ontbijt. Daarom zullen we elke ochtend een meisje moeten offeren. ’Er klonk een verschrikt geroezemoes. ‘Ik begrijp hoe u zich voelt en ik voel met u mee,’ zei de koning met een zachtere stem, ‘maar we weten allemaal wat de draak kan aanrichten als we niet doen wat hij zegt. Hij zal uit zijn moeras komen en dood en verderf zaaien in onze straten… hij zal onze huizen in brand steken en zorgen voor overstromingen…’ De koning zweeg even en keek naar zijn volk. Toen ging hij verder: ‘Zolang de draak nog leeft móeten we dus wel doen wat hij van ons verlangt. Intussen loof ik duizend en één dukaten uit voor degene die hem verslaat. Laten we hopen dat we op die manier snel van het monster verlost zijn!’

Vervolgens zette de raadsman een grote kelk op het podium waarin honderden briefjes gestopt werden. Daarop stonden de namen van alle meisjes uit het hele land. De koning husselde alle papiertjes door elkaar en zei: ‘Voortaan zal ik elke dag één briefje trekken. Het meisje wier naam ik voorlees zal de volgende ochtend geofferd worden.’ De koning kon zijn tranen bijna niet inhouden toen hij zijn hand in de kelk stak. Maar opeens klonk het: ‘Stop!’ Daar stond de dochter van de koning. ‘U bent mij nog vergeten, vader,’ zei de prinses zacht en ze gooide dapper haar eigen naam bij de andere briefjes. ‘M-m-maar liefje…,’ stamelde de koning, hoewel hij meteen begreep dat het geen zin had om zijn dochter tegen te spreken.

In het hele land liet de koning aanplakbiljetten ophangen. Er stond op:

Drakenjagers, onversaagd
Luister wat de koning vraagt
De dappere die de draak verslaat
Ontvangt duizend en één dukaat
Aan iedere ridder die dit leest:
Trekt ten strijde tegen het beest!?

Er brak een verschrikkelijke tijd aan. Elke ochtend werd er een meisje aan de draak gevoerd. Daarbij verorberde het beest ook heel wat jonge, sterke mannen. Zij hadden allen geprobeerd de draak te verslaan, maar sloegen hun zwaarden stuk op de harde drakenschubben.

De koning werd steeds treuriger. Hij wist zich geen raad. En op een middag gebeurde wat hij al weken had gevreesd: hij trok een briefje uit de kelk en las de naam van zijn eigen dochter. Met tranen op de wangen richtte hij zich tot zijn volk en snikte: ‘Is er dan niemand die de draak kan verslaan?’ De koning zweeg even en zei toen: ‘Hierbij schenk ik niet alleen duizend en één dukaten aan de ridder die de draak verslaat, maar ook zal hij mogen trouwen met mijn dochter!’ Er ging een golf van opwinding door de menigte en de koning zei: ‘Zo zal hij uiteindelijk regeren over ons mooie koninkrijk.’

Toen zwaaide opeens de poort open en een ruiter reed de binnenplaats op. Het was een knappe jongeman met blonde haren en blauwe ogen, maar hij zag er niet erg groot en sterk uit. Hij stapte van zijn paard en richtte zich tot de koning: ‘Majesteit, geef me wapens en ik versla de draak!’ Iedereen keek verbaasd en de koning vroeg: ‘Wie mag jij dan wel zijn?’ ‘Ik ben Joris,' zei de jongen. ‘Ik kom uit een land hier ver vandaan. Ik ben speciaal gekomen om de heerser van water en vuur te bestrijden.’ ‘Maar hoe denk je dat te doen?’ vroeg de koning. ‘Die draak is enorm sterk en heeft al vele dappere ridders verslagen!’ ‘Je moet een draak raken waar hij kwetsbaar is,’ antwoordde Joris. ‘Ik wens je daar veel geluk bij,’ zei de koning, maar zijn gezicht straalde niet veel vertrouwen uit. ‘In ons Tuyghuys hangen harnassen en vind je schilden en wapens.’ ‘Dank u wel,’ antwoordde Joris, ‘u kunt op me rekenen!’

Daarop ging hij naar het Tuyghuys en pakte het kleinste harnas. Het paste perfect. Vervolgens voorzag hij zichzelf van een schild en een lans die wel twee keer zo lang was als hijzelf. Toen besteeg hij zijn paard en trok het woud in. Tegen de avond kwam Joris bij het mistige moeras aan. De draak moest vreselijk lachen toen hij de tengere ridder zag. ‘Wrahaha! Het moet niet gekker worden!’ En om zijn woorden kracht bij te zetten sloeg hij met zijn staart op het water en veranderde het moeras in een kolkende waterplas. Hij deed zijn bek open en WHOESJ! De vlammen zetten twee naaldbomen op de oever in brand. ‘En met wie heb ik de eer?’ vroeg de draak. Joris sprong van zijn paard en zei: ‘Ik ben Joris, de enige echte heerser van water en vuur.’ De draak keek even heel verbaasd om vervolgens weer in lachen uit te barsten: ‘Wrahaha! Jij… de heerser van water en vuur? Heb je soms niet gezien wat ík net deed?’ ‘Natuurlijk wel,’ zei Joris, ‘maar dat is kinderspel vergeleken bij wat ik heb gedaan.’ De draak keek nog verbaasder en Joris ging verder: ‘Ik heb het water van de oceaan in brand gezet!’ ‘Het water van de oceaan?!’ brulde de draak. ‘Dat kan niet!’ ‘Nou en of dat kan,’ zei Joris.

‘De hele zee staat op dit moment in lichterlaaie, kijk zelf maar. Je kunt het vanaf hier zien branden.’ En toen wees Joris naar de rode avondlucht boven de bomen. De zon ging die dag zo prachtig onder dat het leek alsof er verderop een enorme brand woedde. De draak was duidelijk van zijn stuk gebracht. ‘Dat kan niet waar zijn,’ mompelde hij en hij richtte zich op om beter te kijken. ‘Ik zie wel een rode gloed…’ zei hij aarzelend. ‘Strek je nog wat verder uit,’ zei Joris, ‘dan kun je de vlammen zien!’

En op het moment dat de draak zich helemaal uitrekte sprong Joris naar voren en doorboorde het hart van het monster met zijn lans. Er ging een schok door het grote drakenlijf. Even bleef hij stokstijf staan, om vervolgens met een oorverdovend gebrul achterover in het moeras te storten. De akelige schreeuw van de draak was in het hele land te horen, maar het was van korte duur. Hij was dood. De drakenjager werd groots onthaald. Banieren daalden neer, er klonk trompetgeschal en gejuich en Joris werd gehuldigd op een ereschavot. Plechtig schreden de koning en de prinses naar voren. ‘Beste Joris,’ zei de koning, ‘je hebt woord gehouden en de draak verslagen. We zijn je eeuwig dankbaar en je hebt je beloning verdiend. Duizend en één dukaten… en de hand van mijn dochter.’

Joris maakte een buiging en sprak: ‘Majesteit, het spijt me, maar ik zal niet trouwen met uw dochter. Mijn hart is voor degene van wie ik houd.’ De koning keek verwonderd naar Joris die zei: ‘Majesteit, verdeelt u alstublieft alle dukaten onder de bevolking van uw mooie land.’ Toen brak er een geweldig gejuich los. En voor de koning nog iets kon zeggen namen de mensen Joris op de schouders. Ze gooiden hem in de lucht en vingen hem weer op, ze zongen en ze dansten en iedereen vierde feest. Later die nacht verliet Joris ongemerkt het feestgedruis en vertrok op zijn paard. Niemand heeft hem ooit nog gezien, maar iedereen in het kleine land leefde nog lang en gelukkig.