De schets van Anton Pieck

De Betoverde Appelboom is een Vlaams sprookje over een oude vrouw en haar betoverde appelboom. Het sprookje is niet in de bekende bundels van de Gebroeders Grimm, Hans Christian Andersen of Charles Perrault te vinden waaruit de Efteling meestal put.

In de Efteling komt het sprookje niet voor. Het werd tevens nooit opgenomen in een boek of op een plaat.

Anton Pieck maakte wel ooit een ruwe schets voor een uitbeelding in het Sprookjesbos. De tekening is te vinden in het boek Kroniek van een Sprookje.[1] We zien een oude vrouw met haar kat voor een huisje met een appelboom waar zeven kinderen in zitten. Uit de aantekening van Pieck valt op te maken dat de kinderen moesten huilen, schreeuwen en bewegen. Het is niet heel verwonderlijk waarom het idee niet verder is gekomen dan deze schets.

Het sprookje

Oorsprong

Illustratie uit 'Vlaamsche Volksvertelsels' van De Mont en De Cock, 1927

‘De betoverde appelboom’ of ‘Vrouwtje Miserie’ is een Vlaams volkssprookje dat in verschillende vormen en onder verschillende titels is overgeleverd, en bovendien varianten kent in verhaaltradities over de hele wereld. In de versie waarop Pieck zich baseerde, weet een oude vrouw haar appelboom te betoveren, zodat niet alleen appeldieven maar zelfs de dood in de boom blijven plakken.

Het verhaal wordt door volkskundige Maurits De Meyer gerekend tot het sprookjestype van de Smid en de Duivel, dat in de sprookjescatalogus van Aarne-Thompson geregistreerd staat als AT 330, ‘The Smith Outwits the Devil’.[2] De vooral in Vlaanderen bekendste versie van dat type is ‘Smidje Smee’, en gaat over een schrandere smid die achtereenvolgens de duivel, de dood en Petrus aan de hemelpoort te slim af is. De oudste voorlopers van het verhaal zijn de mythe van de smid Hephaistos en zijn wonderstoel en die van Sisyphus, die de dood in de boeien weet te slaan zodat een tijd lang geen mensen meer op aarde sterven. De Meyer onderscheidt een aantal subtypes van dit oeroude verhaalgegeven, waartoe hij ook het verhaal over Vrouwtje Miserie en haar betoverde appelboom rekent. Ook hier gaat het namelijk over een sterveling die een grote macht – in dit geval de dood – te slim af is en met een magisch attribuut weet te verschalken.

Het sprookje kende in Vlaanderen en zuidelijk Nederland een sterke mondelinge overlevering. Zo is het als ‘Van Vrouwken Miserie’ in 1898 opgetekend door Pol De Mont en Alfons De Cock in hun populaire Dit zijn Vlaamsche vertelsels uit den volksmond opgeschreven (in 1927 heruitgegeven als Vlaamsche Volksvertelsels). In de versie van De Mont en De Cock gaat het over een perenboom, en heeft het vrouwtje geen zwarte kat (zoals op de schets van Pieck) maar een hondje dat Faro heet.[3] Onder de titel ‘De betoverde appelboom’ is het ook in Duitse sprookjesverzamelingen terug te vinden. Wellicht de bekendste literaire bewerking van het sprookje is de klucht Het esbatement van den appelboom.[4] De tekst is overgeleverd in een toneelverzameling van de Haarlemse rederijkerskamer 'Trou moet blijcken', maar zou rond 1500 vervaardigd zijn in de streek van Vlaams-Brabant of Zeeland.

De klucht vertelt over een ongelukkig echtpaar, Goet Ront en Deuchdlijck Betrouwen, dat door Onze Heer voor hun vertrouwen beloond wordt. Voortaan draagt hun appelboom het hele jaar door vruchten, en wie erin klimt om die te plukken blijft aan de takken vastkleven tot Goet Ront hem vrijlaat. Na een marskramer en een jong koppel raken ook de Dood en de Duivel verstrikt in de appelboom. Nadat alle gevangen een losprijs beloven, laat Goet Ront hen vrij.

Het esbatement werd in 1938 naar modern Nederlands vertaald door de Belgische schrijver en toneelmaker Herman Teirlinck, en op basis van die tekst genoot het een zekere populariteit. Zo volgden nog een hoorspelbewerking en een poppenspel, en wordt het stuk tot op de dag van vandaag uitgevoerd door amateurtoneelgezelschappen.

Samenvatting

Het sprookje gaat over de lieve oude Vrouw Misère met een prachtige appelboom. Helaas stelen de kwajongens van het nabijgelegen dorp regelmatig appels van de boom. Op een dag klopt een oude man aan de deur van de vrouw om een stukje brood. Hij krijgt het meteen, en de vrouw mag als dank een wens doen.

Ze wenst dat eenieder die nog van haar boom zal stelen, eraan vast plakt tot zij ze weer laat gaan. En zo zit een paar dagen later het halve dorp aan de boom geplakt: de kwajongens, en hun ouders die ze komen losmaken. Lachend om het grappige tafereel laat het vrouwtje de dorpelingen weer vrij, maar zij hebben hun lesje geleerd en stelen niet meer van haar boom.

Op een dag komt de Dood bij het oude vrouwtje langs omdat haar tijd gekomen is. Ze verwelkomt de Dood vriendelijk, en sluw biedt ze hem aan, een heerlijke appel van haar boom te eten voor hij haar meeneemt. De Dood plakt al plukkend vast aan de boom, en ze laat hem daar tien hele jaren hangen. Nergens op de wereld sterft nog een mens.

Na tien jaar krijgt ze medelijden met Magere Hein, en laat hem gaan op de voorwaarde dat ze zelf mag leven zolang ze wil. De Dood stemt toe. En dat is de reden waarom mensen langer leven dan vogels en er altijd ergens op de wereld een Vrouw Misère leeft.[5]

  1. Henk vanden Diepstraten: De Efteling/Kroniek van een Sprookje. Baarn: Tirion (2002), p. 18
  2. A.J. Dekker, J. van der Kooi en Theo Meder: Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties (1997), p. 330-334
  3. Pol De Mont en Alfons De Cock: Vlaamsche Volksvertelsels (1927), p.246-248
  4. P.J. Meertens (ed.): Het esbatement van den appelboom (1965), p. 7-11
  5. Hekaya.de: 'Der verzauberte Apfelbaum'