Het Efteling-arrest is een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op 15 november 1967 (BNB 1968/10, ECLI:NL:HR:1967:AX6071). De zaak wordt nog regelmatig als jurisprudentie aangehaald in nieuwe zaken.
De discussie ging over het betalen van vennootschapsbelasting over het jaar 1964. De Efteling betaalde die belasting niet, omdat ze als Stichting Natuurpark de Efteling opereerde zonder winstoogmerk. De Hoge Raad oordeelde dat dit niet terecht was: de Efteling begeeft zich niet wezenlijk anders op de markt dan andere dagattracties, die de belasting wel gewoon moeten betalen. Er zou daarom sprake zijn van oneerlijke concurrentie.
Het hof overwoog:
dat het Hof aan de vaststaande feiten omtrent de bekendheid, de inrichting, de grootte, het aantal bezoekers en de entreeprijs van het door belanghebbende geëxploiteerde vermaakcentrum de gevolgtrekking heeft verbonden, dat voor het jaar 1964 en ook voor de onmiddellijk daaraan voorafgaande periode de exploitatie van belanghebbendes natuurpark plaats vond ten koste van het debiet van bedrijven, welke aan dagjesmensen recreatie verschaffen in de open lucht zoals dierentuinen, strandbaden, speeltuinen, vogelparken en dergelijke, en welke - naar het Hof van algemene bekendheid oordeelde - door natuurlijke personen en naamloze vennootschappen worden en werden uitgeoefend;
dat het Hof voorts uit de onweersproken stelling van de Inspecteur, dat de NV Eurorecreatiecentrum te Westerhoven [nu: "Center Parcs De Kempervennen" - Eftepedia] op een afstand van nog geen 50 km van belanghebbendes natuurpark een zwembad, roeiboten- en kanoverhuurinrichting, cafe-restaurant, carrousel, speeltuin, souvenierswinkel, kampwinkel, midget-golfbaan en trampolines exploiteerde, heeft afgeleid, dat het door deze naamloze vennootschap geëxploiteerde recreatiecentrum wat aard en omvang betreft met dat van belanghebbende op een lijn kan worden gesteld, waarmede het Hof kennelijk tot uitdrukking bracht dat belanghebbendes natuurpark en bedoeld recreatiecentrum te Westerhoven gelijksoortig zijn;
dat het Hof op grond van een en ander zonder schending van het recht en in het bijzonder zonder schending van artikel 2 van het Besluit op de vennootschapsbelasting 1942 en van artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken heeft kunnen beslissen, dat belanghebbende bij de exploitatie van het natuurpark in 1964 en in de onmiddellijk daaraan voorafgaande periode in de zin van artikel 2, lid 2, van het Besluit in concurrentie trad met bedrijven, uitgeoefend door natuurlijke personen dan wel naamloze vennootschappen.